Username   Password  
Remember   Register   |   Forgot your password?

Chapter 1 - Vuur en Water

Dutch original story I just started.

Chapter 1 - Vuur en Water

Chapter 1 - Vuur en Water


Het leek alsof ik hier altijd geweest was, aan de voet van de vulkaan. Als ik een moeder had gehad was ik die allang vergeten, maar soms dacht ik dat de vulkaan zelf mijn moeder was. Ik moet ooit jong geweest zijn, een baby zelfs, net als ieder ander… Mijn herinnering ging niet verder terug dan tien manen, en al die tijd was ik volwassen geweest, of iets wat daar op lijkt. Misschien had de Godin me hier persoonlijk neergezet, als jonge vrouw met al beginnende rondingen.

“Zo! Hier ben je dan, doe je opdracht en doe die goed!”

Maar wat die opdracht was kon ik me met geen mogelijkheid herinneren. Het enige wat ik me wel herinnerde was de naam die Zij me had meegegeven toen ik hier kwam, Eiliana.

Het vuur leek mij geen kwaad te willen doen, enkel warmte te verschaffen tijdens koude dagen, andere mensen kwamen hier echter niet uit angst. Ik droeg een simpele, lange jurk van linnen, lichtblauw van oorsprong maar nu grijs geworden, en had de eerste dag een warme jas gevonden naast een inkeping in de rotsen. Er kwamen wel eens mensen in het dal beneden, met vreemde ogen en kort haar, maar die spraken een taal die ik niet verstond. Mijn haar was donker, bruin zoals het gesteente, en mijn ogen waren grijs, als de lucht wanneer de vulkaan haar hete adem spuwde. Na een tijd had ik enkele woorden leren begrijpen van de vreemdelingen, hun spraak was zo totaal anders dan de taal waarin ik dacht, zodat ik me uiteindelijk in simpele zinnen kon uitdrukken als ze probeerden contact te maken. Veel verder dan boodschappen als “Ik, vulkaan, wonen” was ik echter veel later pas gekomen. Ze leken me te beschouwen als een heks, mogelijk een genezer, of zoals hun het uitdrukten “Vrouw van het vuur” maar van genezen wist ik niets.



Die dag liep ik vanaf mijn slaapplaats naar het dal, ik wilde me wassen en proberen wat eten te vinden, toen ik Lior voor het eerst ontmoette.


“Hallo dochter, met welke naam mag ik jou aanspreken?”

Dochter was het gebruikelijke woord van de dal bewoners voor een jonge vrouw met een onbekende identiteit.

“Mijn naam is Eiliana, ik kom van de vulkaan, ik heb geen kwaad in de zin.” Het viel me op dat de jongen niet veel ouder kon zijn dan ik zelf, hij had nog geen baardgroei en zijn haar was nog lang, zoals bij alle kinderen van zijn volk die de volwassenheid nog niet bereikt hadden.

“Eiliana, wat brengt jou hier in het dal, zo vroeg in de morgen, waarom blijf je niet thuis op de vulkaan?” Twijfel en angst klonk door in de zijn stem, ze moesten toch banger van mij zijn geweest dan ik had verwacht. Waarom was deze jongen bang voor mij?

“Zoon, ik heb geen kwaad in de zin” herhaalde ik. “Met welke naam mag ik jou aanspreken?”

“Lior, en als je geen kwaad in de zin hebt waarom kom je dan zo vroeg naar het dal?” vroeg hij.

“Ik ben hier om mijzelf te wassen, en mijn kleding, op de vulkaan is immers geen water en hier beneden is een beek. Lior, geloof mij en laat me mijn taak doen, ik zal jouw rust niet verstoren.” Nog steeds keek hij me angstig aan, maar nu leek er ook begrip achter zijn blik schuil te gaan.

“Eiliana, ik begeleid je naar de beek zodat jouw kleding in veiligheid gewassen kan worden. Misschien weet een vreemdeling als jij het niet maar het is niet meer veilig zoals het eens geweest is.” Hij keek over zijn schouder naar de struiken achter ons, hij voelde het ook, een tinteling, iemand begluurde ons. “Ik heb besloten je te vertrouwen, voor dit moment in ieder geval.”

Bij de beek vroeg ik Lior zich af te wenden, en haalde ik mijn jurk over mijn hoofd. Het was hier kouder dan boven. Naast het water groeide zeepkruid, daarmee waste ik eerst mijn jurk, waar veel grijs water vanaf kwam, en daarna ook mezelf. Koud water op mijn lichaam, dit voelde goed, alsof de Godin zelf mij waste, al het vuil van me afnam, om schoon weer verder te kunnen. Ik wist dat we nog steeds bekeken werden, maar wilde dit niet laten merken, dan zou er worden ingegrepen vermoedde ik. Op de bodem van de beek lagen stenen, sommige rond en zacht door de vele jaren in het water, andere scherp en puntig. Mijn voeten rustten op een verzameling van kiezels, een kikker zwom langs mijn been. De onbekende die ons had bekeken had zijn weg vervolgd. Ik keek om naar Lior, hij hield zijn gezicht nog steeds de andere kant op, maar er was iets mis.

“Lior…?” sprak ik vragend. “Kijk me aan, mijn lichaam is weer bedekt.”

Stug bleef hij de andere kant op kijken, en eigenlijk had ik niets anders verwacht. Ik stak mijn hand uit om zijn schouder aan te raken en op dat moment draaide hij zich om, hij was in tranen.

“Ik kan je niet zeggen wat er is, of wie dat waren. Ja het waren er meer.” Hij had mijn vragende blik goed geïnterpreteerd, ik had maar één enkel persoon gevoeld. “Ze zijn onmenselijk Eiliana, meer kan ik niet zeggen. Je moet terug naar de vulkaan, voordat je niet meer terug zult kunnen.”

In zijn ogen zag ik dat hij de waarheid sprak, maar ik voelde ook dat ik hem niet alleen kon laten, alsof ik een duwtje kreeg van boven, deze jongen was belangrijk.

“Lior. Morgenochtend zie ik je terug, bij de beek” fluisterde ik. In mijn uitspraak lag geen vraag verborgen, of enige onzekerheid, ik wist dat hij zou komen. Ik keerde me om en liep, zo snel als het kon zonder te rennen, terug richting de berg.



Zonder de gebruikelijke dromen sliep ik erg rustig, het leek alsof er niets gebeurd was de afgelopen dag. Lior had net zoveel kunnen zijn als een schim van mijn vorige leven, een herinnering aan de groep die ooit mijn volk was geweest. Maar Lior was meer, dichterbij dan alles van dat, hij was echt.


Ik keek uit gewoonte op naar de top van de vulkaan, er was meer rook dan normaal… Misschien zou het snel weer tot een uitbarsting komen. Als dat het geval was zou ik snel een ander onderkomen moeten zoeken, weg van de berg, want ik kon er niet op rekenen altijd beschermd te worden. Terug naar de beek moest ik nu, dat wist ik, maar ik voelde een angst die ik niet thuis kon brengen, naast die angst was echter ook een soort van opwinding, vandaag zou interessant worden.

Het pad naar beneden leek vandaag langer dan andere dagen, elke steen onder mijn voeten voelde ik en het rook erg naar zwavel, de explosie zou sneller komen dan ik had verwacht. Waarom had ik de verandering in de berg niet eerder opgemerkt? Ik was onvoorzichtig geworden. De lucht was grijs van de as en de struiken langs de weg leken me te roepen

“Eiliana, pas op, deze weg is gevaarlijk.”. Ze bedoelden niet de weg naar het dal wist ik, maar de weg naar Lior, en de anderen daar beneden, de weg die mijn leven zou gaan lopen vanaf nu. Ik had geen keuze meer, enkel doorgaan, ik kon de jongen niet alleen laten. Ik ademde de lucht in en voelde me sterk, het gevoel van valse zekerheid na een gemaakte keuze. De omslag zou sneller komen dan ik had kunnen verwachten.

In de verte kwamen de open vlakten langs de beek al in zicht, het leek kaler dan voorheen, zonder de drukte van mensen die zich vermaakten of aan het werk waren. Er moest iets gebeurd zijn vannacht. Een soort rust kwam echter over me heen, daar was Lior! Hij was gekomen, ik was niet meer alleen.

“Lior!” riep ik vanaf een redelijk grote afstand. “Lior! Kom naar mij toe!”

Ik zag dat hij zich omdraaide en toen opeens was er een wezen achter hem.Uit zijn kleding kwam een mes tevoorschijn; met een snelheid ver boven die je zou verwachten van een kind van 14 jaren oud sloeg de jongen toe, recht in de borstkas van zijn tegenstander. Opnieuw werd het mes in het vlees gejaagd, waarna het wezen ineen zakte. Ik had geen kans om te reageren, maar mijn afschuw moet duidelijk te zien zijn geweest op mijn gezicht.

“Eili… Ik kan het je nu niet uitleggen, vertrouw me alsjeblieft zoals je gister deed… Ik meen het goed.” Hij keek me aan en pakte toen mijn arm vast, we renden weg van de beek. Ik liet me gewillig meevoeren, alle energie om tegen te stribbelen was verdwenen, de schok was zo groot. Lior, mijn Lior, de jongen die ik gister had ontmoet had een leven genomen. Langs het dorp van de dalbewoners maar veraf genoeg om onopgemerkt weg te kunnen komen gingen we, daarna door een doolhof van fruitbomen. Ik voelde de onrust in zijn ziel maar hield mijn mond, hij mocht nu nog niets weten van mijn vermogens, want of hij echt te vertrouwen was wist ik nog niet. Toch leek het alsof hij mijn twijfel bemerkte want enkele seconden daarna sprak hij me zacht toe.

“Meer van de wezens zullen achter ons aankomen na deze gebeurtenis, maar wees niet bang, ze zijn niet sterk van lichaam.” Ik knikte om hem te laten weten dat ik het begreep.

“Lior… Het is de kracht van hun ziel waarvoor we moeten uitkijken, nietwaar? Is dat wat ze met je dorpsgenoten hebben gedaan?! Met je familie…? Hebben ze…”

“Stil, Eili. Ik kan het je niet zeggen, nu niet en misschien helemaal nooit. Maar het heeft wel te maken met hun geesteskracht. Laten we nu doorlopen, voordat ze ontdekken dat we weg zijn, zodat we tenminste een beetje voorsprong krijgen.”

Zonder verder nog woorden te verspillen vervolgden we onze weg, langzamer dan voorheen maar snel genoeg om nog vooruitgang te boeken. Af en toe keek ik op naar Lior zijn gezicht, ik kon er niets op lezen, maar de onrust van binnen was niet verdwenen. Door zijn schild heen breken was echter onmogelijk, hij was goed getraind in het afschermen van gedachten en gevoelens. Hij was echter te druk met zijn eigen gedachten om op te kunnen merken dat ik ook een schild oprichtte, voor het eerst sinds ik op de vulkaan was gekomen. Het raakte me als een klap, het deed lichamelijk pijn. Hier wilde ik niet over nadenken, mocht ik niet over nadenken. Mijn verleden moest verborgen blijven, verborgen van mezelf, ik kon er niets mee, het deed pijn. Ik breidde mijn schild uit en omsloot de herinneringen, er zou niets meer doorlekken.



Wanneer we in slaap zijn gevallen is me niet bij gebleven, ik moet erg moe geweest zijn, maar de reden waarom ik niet thuis op de berg was is me geen seconde onbekend geweest. Ik lag naast een moordenaar. Om welke reden het ook was geweest, Lior had een persoon gedood. Even was ik misselijk, de gedachte alleen al, een ander wezen zijn leven afnemen…

“Hier, eet wat voor we verdergaan, je moet uitgeput zijn.” Ik schrok van zijn plotselinge spreken, zo was ik in gedachten verzonken geweest.

“Lior… ik.” Ik zuchtte, het had geen zin, nu niet en nooit, ik kon niet terug. Langzaam pakte ik het platte brood aan en at ervan, hoewel het me niet smaakte. De jongen was een paar minuten weggeweest, misschien om zich te wassen in de poel achter de heuvel, en het was me opgevallen dat hij een kleine buidel bij zich had. Ik vroeg me af wat hij mee had genomen, en of hij van te voren had bedacht dat we op reis zouden moeten gaan.

“We gaan naar het woud van Cleora, achter het land van meren, daar ken ik wat mensen die ons kunnen helpen.”

“Cleora…?” Ik had geen idee waar dat lag, hoewel de naam me vaag bekend voorkwam. “En ik neem aan dat ik niet wil weten wie die mensen dan zijn die ons zouden helpen?”

“Eiliana… vertrouw je me niet?” Eigenwijs keek ik de andere kant op, hij mocht niet weten dat ik voelde dat het goed was.

“We zullen onderweg twee vrienden van mij oppikken, ik hoop dat je niet zult schrikken van hun uiterlijk, want beiden zijn geen mensen.” Hij glimlachte, hij glimlachte in de Godin's naam!

“Maak me niet belachelijk Lior! Ik ben niet helemaal wereldvreemd als je dat soms denkt!” Dit liet ik me niet zeggen. “Ik weet natuurlijk van de windgeesten en de paardenmensen! De gevleugelden heb ik ook in mijn jeugd al gezien!” Weer lachte hij, ditmaal hardop.

“Rustig, rustig! Het is al goed, ik nam je maar in de maling!” Ik probeerde hem boos aan te kijken maar schoot zelf ook in de lach, hij was echt te vertrouwen.

Comments

Comments (0)

You are not authorized to comment here. Your must be registered and logged in to comment